de Aanslag

 

‘Hij schoot die klusjesman een kogel door zijn kop.’
‘Het bloed spatte op de muur.’
De drie mannen lachen. Mijn hartslag schiet omhoog en de guts over het glas maakt een transparante vlek in het tafellinnen. Dit is mij sinds mijn vinologencursus niet meer gebeurd. Met trillende handen trek ik de fles terug.
Mijn eerste werkdag hier. Bloed, kogel, de woorden resoneren na in mijn toch al overvolle hoofd. Deze gasten passen niet tussen de stelletjes op deze zondagmiddag lunch, het IJssel-uitzicht en onze ambiance.
‘Zeg obertje, dat is een fles van 160 euro,’ zegt de dikke kerel rechts.
‘Sommelier.’ Ik hoor het mijzelf zeggen en heb meteen spijt.
‘Een wattes?’ Het is de ranke man die het dichts bij mij zit.
‘Ik ben wijnkelner.’
‘Hoe heet je?’ De man aan de overkant heeft een zwaar accent en kijkt mij koud aan.
‘Jeroen.’
‘En hoe oud ben jij dan wel?’ Het is de man die mij net nog denigrerend ober had genoemd.
‘Negenentwintig.’
‘En dan zoveel praatjes?’
De koele man van de overkant met het loshangende witte overhemd bromt er nog iets achteraan dat ik niet versta. De andere twee lachen.
‘Vind je baas het goed dat je met een baard van een week door de zaak marcheert?’
‘Doe niet zo lullig Freek. Je maakt die jongen bang.’
Ik zet de fles met bevende handen in de koeler en laat het verhaal over het Elzas terroir deze keer achterwege. ‘Geniet ervan,’ zeg ik, maar alle zekerheid die bij mijn beroep hoort, is uit mijn stem geslagen.

‘Heb je die gasten eerder gezien?’ vraag ik.
Simon kijkt samen met mij door het ruitje van de spoelkeuken.
‘Ja.’
‘Wie zijn het?’
‘Zakenmannen. Nederlanders en die andere is een Serviër. Hij heet Aleksandar, heel vervelende vaste gasten.’
‘Ze hadden het over een… ‘
Simon geeft mij een duw. ‘Wegwezen, Kale Knakker komt eraan.’
Te laat. Het kale hoofd van onze baas is rood aangelopen als hij binnenstormt.
‘Hebben jullie niets beters te doen? Het is stervensdruk, ik heb toch geen sommelier in dienst om met de afwashulp te lullen? Schenk tafel 17 bij.’
Ik wil zeggen dat ik niet meer naar die tafel wil, maar volg schoorvoetend zijn commando op.
‘Blijf een beetje uit hun buurt,’ fluistert Simon snel. We staan niet voor niets onderbezet, de collega’s hebben afgezegd toen ze die gasten van tafel 17 tussen de reserveringen zagen staan.

Zo voorzichtig mogelijk nader ik hun tafel. Ik slik, sluit mijn ogen, weet hun woorden op afstand te houden. Geruisloos til ik de ranke fles uit de koeler, breng die in de richting van het glas naast de linkerarm van Freek.
Focus op het etiket, inhoud in het glas.
Niet te veel, niet te weinig.
Hun zinnen hoor ik niet, ik ben alleen op mijn eiland en zij zijn op dat van hen.
‘… is de vraag of hij overlijdt als de boel ontploft.’
Mislukt.
Het groezemoes van de heren verstomt alsof ik een intiem verhaal onderbreek. Misschien deed ik dat ook wel, ik weet het niet. Ik heb namelijk niets gehoord. Bijna niets.
‘Waarom sluip jij om ons heen?’ Freek klinkt geïrriteerd en kijkt mij van onder aan.
‘Dat deed ik niet.’ Ik zeg het voordat ik het doorheb. Mijn hand begint onbedwingbaar te trillen. Ik trek hem snel terug en hou de fles angstvallig dicht tegen mij aan.
‘Zit jij ons soms af te luisteren?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Dit bevalt mij helemaal niets.’ Hij kijkt de twee anderen aan en dan weer omhoog. ‘Moet je goed luisteren Jeroen-poep-aan-je-schoen. Wij bespreken hier dingen waarvan we liever niet hebben dat anderen ze horen. Bedrijfsgeheimen. Snap je?’
Ik knik schuldbewust.
‘Ik maak mij een beetje zorgen om die grote oren van jou.’ Freek grijpt plots achterwaarts mijn vlinderdas en draait die om zodat ik nauwelijks lucht krijg. Ik voel dat ik rood aanloop en verstijf.
Aleksandar kijkt mij vanachter samengetrokken spleetjes strak aan.
‘Doe niet zo lullig Freek.’
Die ranke vent neemt het weer voor mij op. De greep van Freek verslapt. Ik voel een zucht van opluchting en kan weer enigszins normaal ademhalen.
‘Breng alvast een fles Bordeaux voor bij het hoofdgerecht.’ De letters op de wijnkaart waar Freek zijn vinger bijhoudt, dansen voor mijn ogen en ik probeer het mijzelf in te prenten. Pomerol, 1991.
Het voelt alsof ik mijn benen bij elke pas moet vertellen dat ze zo snel mogelijk richting de keuken gaan. Halverwege kom ik Kale Knakker tegen en zeg tegen hem dat ik vastgegrepen ben, dat ik hen niet meer wil bedienen omdat die gasten niet sporen.
‘Ben je helemaal gek? Je brengt wat ze vragen, ik wil geen problemen Jeroen.’ Hij loopt weg en ik begrijp niet wat hij daar mee bedoelt.

Geroezemoes achter de klapdeuren, lachen, hoge stemmen. Ik kan het niet aan, loop over. Met trillende handen haal ik mijn jas uit de locker en neem een slok whisky uit de heupfles.
‘Je wilt er toch niet vandoor neem ik aan?’
Ik voel dat mijn hart een slag overslaat. Als ik mij omdraai staart Kale Knakker mij met een rood aangelopen hoofd aan.
‘Mijn sigaretten,’ stamel ik.
‘Het is spitsuur. Roken doen we als de laatste gasten de deur uit zijn, begrepen?’
Ik knik gedienstig.
‘Breng die gasten hun wijn.’ Kale Knakker wijst naar de fles die ik onder mijn zweterige oksel heb geklemd.
Als hij weg is, schik ik mijn vlinderdas en veeg met een hand door mijn gezicht. Kom op Jeroen, herpak jezelf. Houd je hoofd onder controle.
Simon wenkt mij als ik langs hem loop. ‘Weet je waarom de baas zo gestrest is?’ fluistert hij.
‘Nee,’ zeg ik.
‘Ze hebben hem de vorige keer bedreigd.’ Simon haalt zijn vinger langzaam langs zijn keel.
Uit een ooghoek zie ik Kale Knakker lachen, maar als ik opnieuw kijk, zie ik slechts gespannen trekken rond zijn mond.

Ze negeren mij wantrouwend. Dat voelt nog erger dan de beledigende woorden en verwensingen omdat ik mee zou luisteren.
Een vrouw wenkt mij. Flarden gesprek over Sancerre, uitzicht over hoog water, de geur van kwartel en dampende aardappelpuree. Ik merk hoe de verbindinkjes in mijn hoofd even kortsluiting maken. Duizeligheid overmant mij en ik vind mij zelf even later bij mijn locker terug met de heupfles aan mijn mond, voel hoe het daar ergens bovenin langzaam weer op z’n plek komt te liggen. Die gasten zijn link. Ze gaan iemand liquideren. Of heb ik dat verzonnen? Bloed op de muur, een ontploffing.
Ik moet de politie bellen. Burgerplicht. Misschien zijn het bekenden en voorkom ik met mijn tip een moord op een crimineel of een advocaat. Het knettert opnieuw in mijn kop. Onzin. Ik heb het gewoon niet goed gehoord, maar meteen neemt een verstikkende angst het van mij over.
In de zak van mijn jas vind ik naast het pakje sigaretten mijn telefoon en loop er mee richting de achterdeur. Net als ik mijn hand op de klink leg, stormt Kale Knikker binnen.
‘Waar is Jeroen?’ hoor ik hem roepen. Hij heeft mij gespot en kijkt mij furieus aan. ‘Breng tafel 17 nog een fles Pomerol.’ Hij loopt naar mij toe en legt zijn arm op mijn schouder. ‘Alsjeblieft Jeroen.’ Hij klinkt niet eens boos, eerder teleurgesteld of angstig. Hij kijkt naar mijn telefoon en ziet ongetwijfeld het nummer dat ik heb ingetoetst. 112. Hij schudt zijn hoofd en neemt de telefoon uit mijn handen. ‘Maak het niet erger dan het al is.’

Als een robot hobbel ik de middag door. Haal flessen uit de klimaatkast, drink af en toe een slok om de boel in mijn bovenkamer rustig te houden. Ik hoor mijzelf aan tafels raaskallen over eikenhouten vaten, kalksteen en zandbodems, de invloed van zee op wijn en ik vraag mijzelf af of ik Piëmont niet met Sicilië heb verward. Tafel 17 heb ik zoveel mogelijk genegeerd. Totdat ik geroepen wordt, althans, ik ergens achter mij  ‘obertje’ hoor. Ik slik, en knik dat ik er zo aan kom.
‘Wat kan ik voor u betekenen?’ hoor ik mijzelf vragen.
‘We willen zo iets te drinken bij de kaas.’
Ik kan wel juichen, mijn taak zit er bijna op. ‘Port,’ roep ik net iets te enthousiast.

Als ze de kaas met de dessertwijn naar binnen hebben gewerkt en met koffie en Amaretto afgesloten hebben, zegt Kale Knikker dat ik een sigaret kan gaan roken.
Bij de achterdeur zit ik met mijn rug tegen de muur en neem een trekje, zet de heupfles aan mijn mond en voel hoe de ontspanning als een deken over mij heen glijdt.
Zo meteen zijn die gasten weg, drinken we nog een borrel en start de avondploeg met de voorbereiding voor het diner. Ik verlang ineens naar huis, neem nog een slok en trap de sigaret uit. Net als ik op wil staan, gaat de deur naast mij open. Kale Knikker? De schrik slaat mij om het hart als ik hun gezichten zie.

Freek, de koele en die dikke man staan met hun jassen aan, voor mij. Betrapt. Roken, drinken, maar dat is het ergste niet. Tegenover mij staan drie intimiderende criminelen van wie ik een geheim weet. De Serviër houdt zijn handen in de zakken van zijn leren jas.
Ik ga sterven.
‘Ik vertel niemand wat,’ hoor ik mijzelf zeggen.
Freek knielt bij mij neer. ‘Het probleem is Jeroen, dat we dat al heel vaak hebben gehoord en toch gaat het zó vaak mis.’
‘Andere partijen die van onze plannen horen, God mag weten hoe.’
Ik slik.
De Serviër stapt naar voren, haalt voorzichtig een doosje uit een tas en reikt het mij aan. Automatisch neem ik het van hem over, kijk verbaasd naar de dichtgevouwen bruine flappen.
‘Ik denk niet dat jij onze geheimen ooit nog verklapt.’ De Serviër lacht smerig.
‘Je mag onze laatste uitvoering uitproberen,’ zegt Freek en hij geeft mij een voorzichtig tikje op mijn schouder. ‘Veel plezier ermee.’
Ze vertrekken lachend en ineens schieten de woorden van hun gesprek eerder door mijn hoofd. Als de boel ontploft!
Ik blijf stil zitten met het doosje in mijn handen op mijn bovenbenen. Explodeert het als ik beweeg? Als mijn telefoon gaat? Mijn armen beginnen wild te trillen. Ik probeer ze onder controle te houden en begin zachtjes te huilen. Ik wil niet dood!

Voor mijn gevoel heb ik hier uren gezeten. Kale Knikker staat voor mij, Simon achter hem. Ik probeer nieuwe tranen van opluchting binnen te houden. Mijn armen zijn stijf, mijn benen en kont verkrampt. Kale Knikker vloekt een paar keer en ik zeg dat ik niet weet of de bom of granaat op mijn schoot door trilling ontploft. Ik wil dat hij hulp gaat halen, maar smeek hem niet met een mobiele telefoon te bellen. Niet hier. Hij knielt bij mij, pakt het pakketje langzaam uit mijn handen, zet het voorzichtig op de grond en kijkt Simon aan. ‘Bel 112.’ Kale Knikker trekt mij overeind.  ‘En schenk een flinke borrel voor hem in.’

Als Simon heeft opgehangen, neem ik een slok van de Whisky, maar verslik mij hevig als ik hem zie binnenlopen. De Serviër.
Hij zet het pakketje dat ik eerder nog op schoot hield op tafel.
Tussen de zwarte waas voor mijn ogen door zie ik hoe de anderen verwachtingsvol van mij, naar Aleksandar en het pakket kijken.
‘Ze zeiden dat dit je eerste werkdag was en wilden je verrassen.’
Verbaast kijk ik naar Simon, die naar bruine flappen knikt. ‘Maak open.’
Twijfelend haal ik er een felgekleurd doosje, vijftig euro en een visitekaartje met een handgeschreven tekst uit.
Sorry voor vanmiddag. Een kleinigheid om het goed te maken.
De verwarring in mijn hoofd neemt toe als ik hen hoor proesten, draai het kaartje om en voel de grond onder mijn voeten wegzakken.

Aleksandar Dumov, creative director, ALEMOV INC. pocket games

Uit het felgekleurde doosje haal ik kaartjes, een stukje touw, plastic onderdelen en een boekje met een titel en een schreeuwerige tekst: Nieuw! Het spannendste spel voor op de bank!

Beleef de escape room bij je thuis

                                                                       De Aanslag

 

Wil je de nieuwsbrief ontvangen? Vul dan onderstaande formulier in en ontvang de eerste twee hoofdstukken van 'Portland' straks gratis!